-
1 presage
n. voorteken; voorgevoel; omen--------v. voorspellen; aankondigen; de voorbode zijn van-presage1————————presage21 voorspellen ⇒ aankondigen; de voorbode zijn van -
2 spectre
♦voorbeelden: -
3 fear
n. angst; bedreiging; zorg, bangheid; bezorgdheid--------v. bang zijn; angstig zijn; zich zorgen maken; benauwd zijn; opzien tegenfear1[ fiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 without fear or favour • rechtvaardig, onpartijdigfor fear of • uit vrees datin fear and trembling • met angst en bevengo in fear of • bang zijn voor〈 informeel〉 no fear • beslist niet, geen sprake vanput the fear of God into someone • iemand goed bang maken————————fear2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vrezen ⇒ bang zijn voor, duchten2 vermoeden ⇒ een voorgevoel hebben van, vrezen♦voorbeelden: -
4 a feeling of apprehension
een bang/angstig voorgevoel -
5 apprehension
n. begrip; angst; inhechtenisneming[ æprihhensjn]♦voorbeelden:1 a feeling of apprehension • een bang/angstig voorgevoel
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский